Frans Hasselaar is een van de grondleggers van Samen Bouwen aan Bereikbaarheid. Eind 2016 startte hij samen met Robert Hijman als kwartiermaker. Daarna werd hij programmamanager vanuit de regio. Nu Frans per 1 juli stopt bij het programma, is het tijd om terug te blikken. En dat doet hij met veel plezier. Vijf vragen aan Frans voordat hij het stokje op 1 juli overdraagt aan de nieuwe programmamanagers Stijn Lechner en Martijn Kas.

1.       Hoe kijk je terug op het programma?

‘De afgelopen Programmaraad was wel een markering, en een afsluiting van een mooie periode. Robert Hijman en ik zijn als kwartiermakers vanaf het begin bij het programma betrokken. We hebben in die periode de organisatie- en samenwerkingsprincipes ontwikkeld, de governance ingericht, het programmaverhaal uitgedragen en daar draagvlak voor gevonden. Ik kijk terug op de leukste tijden, want we gingen een nieuwe manier van samenwerking aan met elkaar. Het was erg spannend om te zien of dat zou lukken. Overheden zijn in staat gebleken om verschillen van inzicht te overbruggen door goed samen te werken op de inhoud. Het programma heeft een brug geslagen tussen al die verschillende invalshoeken en doelgericht naar concrete resultaten toegewerkt.’

2.       Wat zijn hier de succesfactoren?  

‘Door als Rijk en regio samen de procesregie te voeren, samen te beslissen hoe we dingen aanpakken en wie we erbij betrekken. Door niet vanuit je positie of afkomst te redeneren, maar wel allemaal je invalshoeken in te brengen. Dat brengt een enorme verrijking! We konden de bestuurders tot goede en snelle besluiten laten komen door ons creatief met elkaar op proces, producten en besluitvoering te richten. Het programma is nu naar volwassenheid gegroeid en in een nieuwe fase is gekomen. Dat is voor mij een goed moment om te stoppen, zodat nieuwe mensen met frisse inzichten het programma weer verder kunnen brengen.’

3.       Op welk resultaat ben je trots? 

‘Wat ik mooi vind is dat we goed de verbinding hebben weten te leggen tussen de langetermijnontwikkelingen op het gebied van mobiliteit en het wonen en werken. Maar ook de koppeling van de lange termijn in de ontwikkelvisie met de korte termijn in de Uitvoeringsagenda. Wat kunnen we morgen, volgende week en volgend jaar al concreet doen? Dat maakt Samen Bouwen aan Bereikbaarheid een heel rijk programma. Zeker in deze tijd van corona is het ontzettend belangrijk om ook die uitvoeringaspecten van het programma op orde te hebben. Zodat het programma goed kan meebewegen met de actualiteit en steeds vinger aan de pols houden: Zijn we nog op goed weg met het langetermijnperspectief?’

4.       Waren er ook zaken die lastig waren?   

‘Soms wilden partijen sneller een scherpe focus aanbrengen, zoals bij het onderzoek naar de metroverbinding richting Schiphol (MASH). Een aantal regionale partijen zagen de metro-oplossing vanaf het begin als een goede invulling van de langetermijnopgave voor reizen, wonen en werken in Zuidwest Amsterdam Schiphol Hoofddorp (ZWASH). Binnen SBaB wilden we de opgave juist eerst breed verkennen voordat we tot mogelijke oplossingen zouden komen. Want dat hadden we geleerd van eerdere MIRT-trajecten. Ondanks dat we goede werkafspraken hadden gemaakt tussen MASH en ZWASH, zie je toch dat het beter is dit soort zaken direct samen op te pakken als Rijk en regio. Die stap is uiteindelijk ook gezet. Dat was in het begin moeilijk, maar het is toch gelukt om samen geïntegreerd toe te werken naar een eenduidige koers. We zijn nu met dat trechteringsproces bezig om tot de beste oplossing te komen. Dat is het tweede spannende moment: Hoe gaan we trechteren? Hoe zorgen we ervoor dat iedereen die betrokken moet worden dat ook is en hoe gaan we bredere omgeving betrekken?’

5.       Waar kijk je met plezier op terug? 

‘Dat is de samenwerking binnen het programmateam. Niet vanuit posities met elkaar onderhandelen, maar echt samenwerken. Dat geeft ontzettend veel inspiratie. Ik ben trots op het team en alle werkgroepen eromheen. Ik hoop dat zich dat verder blijft ontwikkelen. Ook de contacten op bestuurlijk en ambtelijk niveau tussen Rijk en regio zijn intensiever en opener geworden. In mijn nieuwe opdracht neem ik deze positieve ervaringen mee. De belangrijkste is wel dat je met een open blik en open agenda ontzettend veel kan bereiken. Bij mijn nieuwe opdracht - het versterken van de regionale mobiliteitssamenwerking en de centrale rol die de Vervoerregio daarin wil vervullen - kunnen we dat uitgangspunt goed gebruiken.’